Herinneringen uit een koffer

Woongroep de Kwartel van de Weidevogelhof in Pijnacker kreeg deze week twee koffers vol herinneringen aangeboden. Deze werden langzaam uitgepakt door welzijnsconsulent Irma van der Heijden. Op verzoek brengt zij een bezoek aan locaties als onder andere de Weidevogelhof en Zorgboerderij Buitengewoon. Irma heeft tien verschillende onderwerpen waaruit voor elk bezoek een keuze uit gemaakt kan worden: van huishouding tot verzorging en van schooltijd tot vrijetijdsbesteding. Deze middag ging het over de middenstand, een onderwerp dat de zes bewoners, allen in de leeftijd van 80+, nog vers in het geheugen lag.
Irma las een stukje voor uit het boekje ‘Mag ’t ietsje meer zijn?’ Een vraag die vaak werd gesteld door verkopers van producten die met de hand werden afgesneden of afgemeten in een kan. Hierbij werd vaak gesjoemeld door een duim in de kan te houden of ietsje te leunen op de weegschaal. Hoewel mevrouw De Bruin zei, dat ze het maar oubollig vond en “dat hebben we dat toch allemaal al gehad”, vertelde ze zelf veel over haar beleving. Ze kon zich nog herinneren dat de kachel in de huiskamer werd gestookt met steenkool. Om een andere kamer ook te verwarmen werd een petroleumstel gebruikt.

Orgeldraaier

Irma haalde miniaturen van oude beroepen uit de meegebrachte koffer, zoals een bakfiets van de bakker, een schilderskar met ladders, een groentenkar en een draaiorgel.
Een van de bewoonsters vertelde dat haar vader vroeger orgeldraaier was, maar dat ze zelf nooit heeft meegelopen. Meneer Feenstra (kwam als gast van een andere afdeling) herinnerde zich een straatmuzikant in Leeuwarden, met een hele goede stem.

Pijnacker is altijd een agrarisch dorp geweest met een eigen veiling. Trekschuiten met de groenten werden niet altijd getrokken door paarden, maar vaak ook door de tuinder zelf. Die liep dan zelf op het jaagpad en trok de schuit door de vaart.

Mevrouw de Bruin wist dat er drie soorten glastuinbouw waren: de eenruiter die plat glas werd genoemd, een half hoge kas met de naam ‘hondenhok’ en dan de kas waarin rechtop gestaan kon worden.

Verschil

Meneer Feenstra vertelde dat in die tijd de baas een hoed droeg en de knecht een pet. Ja, verschil moest er toen ook al zijn. Zoals met de belasting voor fietsen, die vanaf 1924 werd geheven. De fiets werd voorzien van een belastingplaatje als bewijs van betaling. Mensen die dat niet konden betalen kregen ook een belastingplaatje, maar dan met een gaatje erin. Zo kon iedereen zien dat je het niet betaald had.

Als afsluiting laat welzijnsconsulent Irma van der Heijden muziek horen van de lokale volkszanger Kees Kemp, die een zelfgeschreven lied zingt over Het Pijnacker van vroeger.

Ankie Schrijvers